Geen ziekengeld
Geen ziekengeld
We waren voor twee en vier cent in 't dooienfonds, zo heette dat. Dat was alles. Wat de meisjes verdienden moest worden opgegeven. Anders was je strafbaar, daar werd dan ook nog belasting van afgetrokken. In de fabrieken enz. had je nog een heel klein beetje recht van spreken. Bij particulieren helemaal niet. En als dienstmeisje was je helemaal een slavin. De uren extra werden nooit betaald. Als werkster (dat ging per uur) moest je stilzwijgend altijd overwerken. Ik moest 's middags weer naar een ander en dan had je haast geen tijd om te eten. Er kwam zo nu en dan een controleur of je zegeltjes geplakt had. Maar het leek wel of ze de werkgevers eerst waarschuwden. En dan moest ik vlug wat kaarten en zegels halen en dan was het voor elkaar als ze kwamen. Dan was je z.g.n. "pas" en ze konden weer een poos voort. Dus je kreeg ook geen ziekengeld als werkster of dienstmeisje. Ik was toen gelukkig nooit ziek. Een kwartje per uur: ineens een rijkdom bij de vijf gld. als dienstmeisje, die ik het laatste verdiende. Ik was negentien, had een paar vrije halve dagen en kon m'n moeder nog wat helpen. Nu die was nooit lastig; gunde je nog wel graag eens een vrije middag om te ontspannen. Het was wel hard werken, dat wel en de vieste karweitjes. Die walmende petroleumstellen schoonmaken, kachels potlooien, schrobben, plafonds, kelders, tuinen, alles ging in een sneltreinvaart; het was wel jagen. Maar ik had ongeveer tien gld in de week. Behalve met de schoonmaak, dan was het weleens het dubbele, maar dat was niet altijd vol te houden. Toch ben ik er gezond bij gebleven.